De lange termijnrente staat op het laagste peil sinds mensenheugenis. De intrestvoet van de OLO’s op 10 jaar haalt nog net 3%. De financiële analisten verwachten geen merkelijke stijging op de middellange termijn.
De maximale gewaarborgde intrestvoet voor groepsverzekeringen daarentegen bedraagt nog steeds 3.75%. Hoewel dit een maximum is en de verzekeraars dus lagere garanties mogen aanbieden, blijven de meeste groepsverzekeringen, omwille van concurrentiële motieven, genieten van intrestgaranties van 3.25% of 3.75% op premieverhogingen sedert 1999. In de meeste gevallen bedraagt de intrestgarantie op het premieniveau van einde 1998 zelfs nog 4.75%.
Het is duidelijk dat deze hoge intrestgaranties in de huidige financiële markten niet langer houdbaar zijn. Sommige verzekeraars hebben dan ook op eigen initiatief hun garanties reeds verlaagd naar 2.50% en/of beperkt tot de reeds gestorte premies zonder waarborg voor de toekomstige stortingen. In de meeste gevallen gelden deze nieuwe intrestgaranties enkel voor nieuwe pensioenplannen en blijven de garanties nog ongewijzigd voor de reeds bestaande groepsverzekeringen. Omwille van discriminatieredenen is het immers moeilijk een lagere intrestgarantie toe te kennen aan nieuwe personeelsleden van eenzelfde pensioenplan.
Zolang echter de maximale intrestvoet van 3.75% wettelijk niet aangepast (lees : verlaagd) wordt, leidt een daling van de intrestgaranties door de verzekeraars tot bijkomende risico’s voor de werkgevers in groepsverzekeringen met vaste bijdragen. De nieuwe wet op de aanvullende pensioenen (WAP) verplicht de werkgevers dan immers minimale rendementen toe te kennen die gelijk zijn aan de maximale intrestvoet min 0,50% (dus momenteel 3.25%) op de patronale stortingen (na 5% kosten en na de risicopremies) en de maximale intrestvoet (dus momenteel 3.75%) op de persoonlijke stortingen. Een ‘eenzijdige’ verlaging van de garanties door de verzekeraars verhoogt dan automatisch het mogelijke gat met de WAP-garanties voor de werkgevers.
Om deze verhoging van de risico’s voor de werkgevers te vermijden, onderzoekt de Minister van Pensioenen, Bruno Tobback, de noodzaak om de maximale intrestvoet wettelijk te verlagen. Bovendien denkt hij er aan om een automatische (jaarlijkse of driejaarlijkse) koppeling te voorzien tussen de maximale intrestvoet en bvb. 80% van de OLO’s op 10 jaar (hetgeen momenteel een maximum van ongeveer 80% x 3% = 2.50% zou betekenen).
Een dergelijke aanpassing van de maximale intrestvoet leidt tot volgende bedenkingen :
- In een pensioenplan met vaste bijdragen is het risico voor de werkgever beperkt en wordt het nadeel van de lagere rendementen volledig ten laste gelegd van de personeelsleden (zij zullen minder krijgen voor dezelfde premie).
- De opeenvolging van verschillende intrestgaranties maakt het beheer van de pensioencontracten uiterst ingewikkeld : wie kan dit nog controleren ? welke verzekeraars kunnen dit administratief en correct verwerken ?
- Een periodieke herziening van de maximale intrestvoet door een automatische koppeling naar OLO’s ‘verplicht’ de verzekeraars praktisch om enkel nog koopsomcontracten aan te bieden zonder garanties voor de toekomstige premies.
- In een pensioenplan met vaste prestaties (te bereiken doel) heeft de wijziging van de maximale intrestvoet geen onmiddellijk gevolg op de verworven rechten van de personeelsleden die geactualiseerd worden met een maximale intrestvoet van 6%. Indien de verzekeraar minder rendement waarborgt zal de werkgever het verschil moeten bijpassen om te komen tot de verworven prestaties. In tegenstelling tot een plan met vaste bijdragen ligt het nadeel van de intrestverlaging in eerste instantie bij de werkgever. Bovendien kan gevreesd worden dat een daling van de wettelijke, maximale intrestgarantie ook zal leiden tot een daling van de maximale intrestvoet voor de actualisatie van de verworven prestaties (5% ?) waardoor de financieringsplichten van de werkgevers in belangrijke mate verhoogd worden. Lange termijnplanning en budgettering van de toekomstige kosten lijken dan meer dan ooit aangewezen om onverwachte verrassingen te vermijden.
- Nieuwe pensioenformules (cash-balance waar het toegekende rendement op de jaarlijkse stortingen bepaald wordt door een externe referentie), nieuwe financieringstechnieken (collectieve fondsen in plaats van individuele verzekeringscontracten) en/of andere beleggingsvormen (Tak 23 zonder intrestgarantie van de verzekeraar) zijn in bepaalde gevallen wellicht interessante alternatieven voor de bestaande pensioenplannen om de transparantie en communicatie naar de personeelsleden enerzijds, en de budgettering en kostenoptimalisatie voor de werkgevers anderzijds, te verbeteren.
Wij houden u op de hoogte van de verdere evoluties in de wetgeving aangaande de intrestgaranties.