Sedert enkele maanden zijn de financiële markten in vrije val. Aanvankelijk stonden voornamelijk de bankaandelen onder zware druk maar na verloop van tijd veralgemeenden de koersdalingen zich tot alle sectoren. Om het vertrouwen te herstellen en de kredietverlening op peil te houden nemen regeringen over de hele wereld belangrijke ondersteunende maatregelen voor de banken. De mogelijke gevolgen voor het persoonlijke spaargeld werden en worden in de media in ruime mate toegelicht. In deze nieuwsbrief onderzoeken we de potentiële risico’s voor de bedrijfspensioenplannen uit de zogenaamde tweede pijler.
Het is niet de bedoeling een technisch overzicht te geven van de belangrijke controlemechanismen waarover de CBFA beschikt om de solvabiliteit van de pensioeninstellingen te controleren. Deze strikte, preventieve controle, eventueel gekoppeld aan opgelegde herstelplannen bij vastgestelde problemen, beperken de kansen op faillissement van een pensioeninstelling tot een minimum. In extreme situaties kan echter niets worden uitgesloten maar hopelijk, waarschijnlijk zullen dan ook de regeringen tussenkomen om de pensioengelden van de begunstigden te beschermen.
Het belangrijkste probleem bij de banken is momenteel echter niet de solvabiliteit maar de liquiditeit. Door een gebrek aan vertrouwen zijn er enerzijds problemen om voldoende kredieten te ontvangen van andere banken en is er anderzijds een toenemende uitstroom van spaargelden door ongeruste beleggers. In extreme situaties kan dit leiden tot de onmogelijkheid om de acute verplichtingen na te komen hoewel het patrimonium, vermogen volstaat om de lange termijn engagementen te dekken.
Dit onvoorziene liquiditeitsrisico is bijna onbestaand voor pensioeninstellingen. Ter financiering van de pensioenverplichtingen die door de werkgever (en werknemer) zijn vastgelegd in het pensioenreglement, is de pensioeninstelling verzekerd van een regelmatige instroom. Aan de andere kant kunnen pensioengelden ten vroegste opgevraagd worden vanaf de (brug) pensioenleeftijd (vanaf 60 jaar) zodat een onvoorziene en spontane “rush” op het pensioengeld uitgesloten is. Uiteraard kan een werkgever een pensioenplan stopzetten en alzo de “instroom” voor de pensioeninstelling onderbreken. Een dergelijke stopzetting wijzigt echter de totale arbeidsrelaties en bovendien verhinderen de wettelijke procedures die hierbij moeten worden gerespecteerd een snelle reactie. Indien daarentegen een werkgever zijn pensioenreserves wenst over te dragen naar een andere pensioeninstelling moet hij voorafgaandelijk de CBFA inlichten die dit kan weigeren mocht deze operatie “ het evenwicht van de pensioeninstelling bedreigen”.
Uit voorgaande blijkt dat de kans op faillissement van een pensioeninstelling eerder gering is. Dit betekent echter niet dat de financiële crisis geen weerslag kan hebben op de financiering van de pensioenplannen. De pensioenverplichtingen worden immers in eerste instantie bepaald door het betreffende pensioenreglement en de bepalingen van de WAP.
In een pensioenplan met “vaste prestaties” (defined benefit; te bereiken doel) worden de minimale pensioenreserves berekend door actualisatie (intrestvoet van 6% en sterftetafels MR/FR) van de verworven pensioenkapitalen op basis van het huidige salaris en de reeds gepresteerde loopbaan.
In een pensioenplan met “vaste bijdragen” (defined contribution; vaste premies) zijn de minimale pensioenreserves berekend met 3.25% rendement, na maximaal 5% kosten en na afhouding van de risicopremies voor overlijden en invaliditeit, voor de patronale toelagen, en 3.75% zonder kosten voor de persoonlijke bijdragen.
De minimale verplichtingen of passiva van de werkgever liggen met andere woorden vast. De financiering en de waarde van de activa daarentegen variëren in functie van de pensioeninstelling en de gekozen garanties.
De meeste pensioenplannen worden gefinancierd bij een verzekeraar in Tak 21. Dit betekent dat de verzekeraar een bepaalde interest garandeert (meestal 3.25%) en afhankelijk van zijn beleggingsresultaten een bijkomende winstdeelname toekent. Omwille van deze interestgarantie zal de verzekeraar voornamelijk beleggen in obligaties met slechts een beperkt gedeelte in meer risicovolle aandelen. Bij een financiële crisis is het mogelijk dat het behaalde rendement lager is dan de interestgarantie maar dit verlies is ten laste van de verzekeraar. Het verlies of risico voor de werkgevers en werknemers beperkt zich dan tot het wegvallen van de (niet-gegarandeerde) winstdeelname.
Indien het pensioenplan gefinancierd werd in Tak 23 bestaat er geen enkele interestgarantie. De pensioengelden worden gestort in beleggingsfondsen en ontvangen de werkelijke return van deze fondsen. Meestal bestaat er keuze tussen verschillende beleggingsfondsen die in meerdere of mindere mate beleggen in aandelen met grotere of beperktere financiële risico’s. De verzekeraar treedt hier enkel op als de fondsenbeheerder zonder enige intrestgarantie. In een financiële crisis is het volledige verlies ten laste van de werkgever. Het verschil tussen de minimale wettelijke verplichtingen en de waarde van de activa moet gecompenseerd worden door hem. Het verlies voor de werknemers is beperkt tot de mogelijke return boven de vermelde minimale werkgeversgaranties bij vaste bijdragen.
Sommige pensioenplannen worden gefinancierd via Instellingen voor Bedrijfspensioenvoorziening (IBP), de zogenaamde pensioenfondsen. De (meestal) grotere werkgevers creëren een juridisch afzonderlijke vennootschap voor het uitzonderlijke beheer van hun pensioenplannen. Bijna altijd heeft een dergelijk pensioenfonds een “middelverbintenis” (beheer naar best vermogen van de ontvangen pensioengelden) en bijna nooit een “resultaatverbintenis”. Het financiële risico voor de werkgever is bijgevolg te vergelijken met een pensioenplan bij een verzekeraar in Tak 23.
Het onmiddellijke effect van de financiële crisis op de financiering van de pensioenplannen is bijgevolg afhankelijk van de gekozen beleggingswijze en het bestaande financieringsoverschot bovenop de minimale wettelijke verplichtingen. Voor pensioenplannen in Tak 21 met voldoende vrije reserves zal de onmiddellijke impact eerder beperkt zijn. Voor pensioenplannen in Tak 23 of gefinancierd via pensioenfondsen zal de omvang van het ontstane “gat” tussen de verplichtingen en activa afhankelijk zijn van de gekozen beleggingen en het overschot dat bestond. In principe moet de werkgever dit tekort onmiddellijk aanvullen maar in akkoord met de CBFA kan hiervoor mogelijk een herstelprogramma opgesteld worden.
De huidige financiële crisis toont duidelijk aan dat risicovolle beleggingen zonder een voldoende buffer (overschot aan activa boven verplichtingen) kan leiden tot onaangename en onvoorziene financieringsverplichtingen. Hopelijk herstellen de financiële markten zich snel om te vermijden dat dergelijke bijkomende “herstelbetalingen” dienen te gebeuren in de moeilijke periode van aangekondigde recessie.