De voorbije decennia is onze manier van werken geëvolueerd naar een meer plaats- en tijdsonafhankelijke arbeid. We hoeven bijv. niet meer steeds aanwezig te zijn op kantoor en vullen door gebruik van de nieuwe IT-tools onze werkuren anders in. Zo heeft het telewerk en thuiswerk in veel bedrijven opgang gemaakt.
De wetgeving op de Arbeidsongevallen heeft recent enkele begrippen rond telewerk duidelijk gesteld. Sinds 27 januari dit jaar wordt occasioneel telewerk gelijkgesteld met structureel telewerk. Het structureel, op regelmatige basis werken buiten de normale werkplek of bedrijfslocatie dient nl. te worden vastgelegd in de arbeidsovereenkomst wat al enig wettelijk kader creëert. Bij uitzonderlijk of occasioneel telewerk omwille van overmacht (bijv. treinstaking) of om persoonlijke redenen (bijv. de loodgieter komst langs) dient de werkgever enkel op de hoogte te worden gesteld via email, sms of telefoon. In deze gevallen is nu ontegensprekelijk de arbeidsongevallenwet (AOW) van toepassing. Concreet gelden dan dezelfde principes alsof men op de bedrijfslocatie werkt: een ongeval tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst dat een letsel veroorzaakt. M.a.w. een “keuken-ongeval” tijdens de middagpauze thuis, het traject heen- en terug van bijv. de gedeelde werkomgeving of co-working place, het traject naar de broodjeszaak op de middag.
Let wel, strijken, gras maaien, wasmachine vullen hebben niets te maken met de ‘uitvoering van de arbeidsovereenkomst’ en zijn bijgevolg niet verzekerd. Op de bedrijfslocatie kan men immers deze activiteiten (in de huiselijke sfeer) ook niet doen.
Een 2de nieuwigheid betreft de zogenaamde “kleine statuten” of personen die werken tegen betaling in het kader van een opleiding. De zoektocht naar witte raven in de krappe arbeidsmarkt heeft de laatste jaren tal van stage-, leer- en ervaringsovereenkomsten met zich meegebracht. Nochtans zijn velen onder hen niet onderworpen aan de AOW terwijl ze toch dezelfde risico’s ondergaan als hun collega’s werknemers. Per 1 januari 2020 worden deze ‘kleine statuten’ geïntegreerd in de AOW. De werkgever zal voor de stagiair een DIMONA-melding moeten doen en zijn prestaties aangeven zelfs indien er geen RSZ-plicht is. Opleidingen die buiten enig wettelijk kader worden opgericht, blijven buiten de toepassing van de AO. Hiervoor kan wel een ‘gewone’ ongevallenpolis worden afgesloten als uitbreiding op de verplichte dekking (collectieve ongevallenpolis gemeen recht). De vergoedingen binnen de AOW zullen ook forfaitair zijn.
De vraag kan zich stellen of deze kleine statuten nu ook dienen aangesloten te worden aan de groepsverzekering? Dit lijkt ons een brug te ver omdat enerzijds dit niet strookt met de geest van de WAP (Wet op de Aanvullende Pensioenen) en anderzijds er juridisch toch een uitzondering mag worden gemaakt voor deze bijzondere contracten via de Anti-discriminatiewet van 2 juni 2002. De opbouw van een aanvullend pensioen is een engagement op langere termijn en de financiële gevolgen van het risico op overlijden en invaliditeit zijn voor een ‘student’ nu eenmaal minder significant op financieel vlak. Teneinde discriminatie tussen de verschillende kleine statuten te vermijden, kan dit een bijkomend argument zijn om in elk geval een ongevallenpolis af te sluiten (ook indien er geen verplichting is).
Wat dient u als werkgever te ondernemen? Voorlopig ligt het initiatief in handen van de verzekeraars om hun polisvoorwaarden aan te passen aan de nieuwe wetsbepalingen. Meestal loopt er al een verplichte polis arbeidsongevallen en worden bijgevolg al uw personeelsleden automatisch verzekerd volgens het principe van ‘de eenheid van verzekering’.
Mocht u in uw organisatie enkel medewerkers hebben onder dergelijke ‘kleine statuten’ dan dient er een nieuwe polis arbeidsongevallen te worden afgesloten per 1 januari 2020. Tot slot is het aan elke verzekeraar te bepalen hoe ze de dekking ongevallen ‘gemeen recht’ gaan invullen voor de kleine statuten zowel naar polis- als naar premievoorwaarden. Wordt vervolgd.