In onze vorige nieuwsbrief, aan het begin van de financiële crisis, schetsten wij de mogelijke gevolgen en risico’s betreffende de opgebouwde pensioenreserves van een aanvullend pensioenplan. Afhankelijk van de gekozen beleggingswijze (tak 21 met intrestgarantie of tak 23 zonder enige kapitaalsgarantie) en het eventuele financieringsoverschot bovenop de minimale wettelijke verplichtingen konden de effecten van de financiële crisis redelijk meevallen. Vandaag is deze financiële crisis echter uitgebreid naar een bredere economische recessie en zijn de meeste ondernemingen naarstig op zoek naar mogelijke kostenbesparingen.
Niemand weet hoelang deze situatie zal aanhouden maar toch wordt gehoopt dat de economie terug opveert vanaf 2010. Indien de economische activiteit inderdaad op relatief korte termijn zou hernemen, zijn zware herstructureringen op bedrijfsniveau waarschijnlijk niet aangewezen. De omvangrijke kosten die daaraan gekoppeld zijn zouden dan immers snel opgevolgd kunnen worden door nieuwe bijkomende kosten (selectie, aanwerving, vorming,..) zodra de markt opnieuw aantrekt. Via allerhande steunmaatregelen trachten ook de meeste regeringen de economische motor draaiende te houden en massale ontslagen te vermijden. In geschetst kader zoeken vele bedrijven de noodzakelijke kostenbesparingen via (tijdelijke) arbeidsduurvermindering en loonsinlevering. Naast het wegvallen van variabele looncomponenten zoals bonussen, wordt ook meer en meer overwogen om de premies voor het aanvullende pensioenplan te verlagen.
De nodige voorzichtigheid is hierbij aangewezen en volgende aandachtspunten worden best in overweging genomen :
- Het tijdelijk stopzetten of verminderen van de pensioenopbouw is verdedigbaar aangezien deze terugval later, bij een meer florerende economie, op een fiscaal vriendelijke manier, opnieuw hersteld kan worden via inhaalstortingen. Wij merken op dat in plannen met vaste prestaties (defined benefit; te bereiken doel) de pensioenstortingen omwille van het verplichte, dynamische beheer nooit volledig zullen wegvallen (de toekomstige loonstijgingen blijven verworven voor de verleden loopbaan tot het ogenblik van de stopzetting van het pensioenplan).
- Het stopzetten van de risicoverzekeringen (overlijden, invaliditeit en hospitalisatie) ligt minder voor de hand. Het is net in tijden van crisis dat bijkomende tegenslag best wordt vermeden en men zich beter verzekert voor de vermelde risico’s. Bovendien kan deze dekking later niet hersteld worden via inhaalstortingen (wanneer de ziekte, invaliditeit of overlijden reeds is voorgekomen, kan men zich daarvoor niet meer verzekeren). Daarnaast riskeert men bij het opnieuw in werking stellen van dergelijke risicoverzekeringen de volledige procedure van medische formaliteiten opnieuw te moeten doorlopen.
- De aanvullende pensioenplannen behoren tot de arbeidsvoorwaarden van de personeelsleden en bijgevolg dienen alle juridische regels van het arbeidsrecht gerespecteerd te worden bij een wijziging van de aanvullende pensioenplannen. De éénzijdige verlaging van de aanvullende pensioenvoordelen door de werkgever lijkt bijgevolg uitgesloten en voorafgaandelijk overleg is minimaal aangewezen. Best worden hierover akkoorden afgesloten met de betrokkenen met respect voor de toepasselijke wetgeving en de hiërarchie van de rechtsbronnen (algemeen bindende bepalingen van een cao op sectorniveau kunnen bijvoorbeeld niet gewijzigd worden op bedrijfsniveau).
- In vergelijking tot de looncomponent is de globale kostprijs van aanvullende pensioenpremies voor de werkgever lager (4.40% verzekeringstaks plus 8.86% RSZ-bijdrage op pensioenpremies versus 35% patronale RSZ op brutoloon). Grotere besparingen zijn bijgevolg mogelijk bij een vermindering van het brutoloon (bvb. deeltijds werken). In scenario’s van deeltijds werken zou de ‘omgekeerde’ vraag kunnen komen om minstens de pensioenvoordelen te behouden voor een voltijdse prestatie.
- Naast de premiebesparingen door het pensioenplan inhoudelijk te verlagen, zijn bijkomende kostprijsreducties vaak mogelijk door de afgeleide kosten van het pensioenplan (administratie, leveranciers, verzekeringsvoorwaarden, makelaars, consultants en dergelijke) te optimaliseren. (bijkomende verduidelijkingen over de kostprijs van een pensioenplan vindt u op de website in onze nieuwsbrief van november 2006).
- Voor bedrijven die moeten rapporteren volgens internationale accountancy standaarden (IAS, FAS,…) wordt de kostprijs van een pensioenplan met vaste prestaties (defined benefit) bepaald op basis van verwachte en geprojecteerde evoluties tot de pensioenleeftijd. Sommige van deze projectieparameters worden macro-economisch bepaald (verwachte inflatie, verdisconteringsvoet op basis van hoogwaardige bedrijfsobligaties, …) en kunnen bijgevolg niet worden aangepast door de politiek van een individuele onderneming. Andere parameters daarentegen zijn sterk bedrijfsgebonden (verwachte loonsevolutie, vertrekkansen, pensioenleeftijd, herstructureringseffecten,…) en strategische beslissingen van een bepaald bedrijf aangaande deze factoren kunnen wel degelijk de kostprijs volgens de internationale normen beïnvloeden.
Laten we niettemin hopen dat de economische herstelmaatregelen hun effect niet missen en het algemene vertrouwen in de financiële en andere markten snel terugkeert. Zodoende kan het verlagen van pensioenpremies worden vermeden want de nood aan extra-legale pensioenen is hoog in onze vergrijzende maatschappij.