Bij de meeste ondernemingen is het domein van de “sociale verplichtingen” of post-employment benefits de verantwoordelijkheid van ofwel de financiële ofwel de HR-directie. Het verhaal rond deze “personeelsbeloningen” in het kader van de International Financial Reporting Standards (IFRS) toont echter het belang aan van een éénduidige strategie van beide departementen terzake. Deze verplichtingen moeten immers worden gemeten, geboekt en gepubliceerd volgens de IAS-19 norm.
De basis hiervoor ligt in de Europese Verordening van 19 juli 2002 die de reeds bestaande internationale boekhoudkundige normen (International Accounting Standards / IAS) omzet in wet. Hiermee had de Europese wetgever als doel de Europese kapitaalmarkten te versterken in het licht van de toenemende internationalisering van het bedrijfsleven; men had nood aan vergelijkbare en getrouwe jaarrekeningen. Concreet betekende dit de verplichting voor alle beursgenoteerde vennootschappen in Europa om hun geconsolideerde jaarrekeningen te publiceren volgens de IFRS-normen vanaf 1/1/2005. De verordening liet ook de lidstaten vrij om via nationale wetgeving de toepassing van IFRS uit te breiden, wat bijvoorbeeld Nederland heeft gedaan met de RJ271.
De IAS-19 norm had aanvankelijk enkel betrekking op de kost van het aanvullend (overlevings)pensioenplan. Geleidelijk aan evolueert de norm en breidt het toepassingsgebied uit naar de volledige employee benefit kost: “elke vorm van compensatie/beloning dat een bedrijf geeft aan haar personeelsleden in ruil voor de door hen geleverde diensten”. Bijgevolg dienen niet enkel de juridische voorzieningen te worden geboekt, met name de contractueel vastgelegde en wettelijke compensaties maar tevens ook de feitelijke voorzieningen of de “gebruiken”. Alles wat in de sfeer ligt van post-employment benefits, anciënniteits- of afscheidspremies/kado’s moet strikt genomen in de boeken voorkomen. Op die manier worden ook alle schulden of verplichtingen van het bedrijf zichtbaar naar de toekomst toe.
A priori geeft dit een verschillende benadering voor een vaste bijdrage regeling en een te-bereiken-doel regeling in de pensioenplannen. In tegenstelling tot de vaste bijdrage regeling waar meestal enkel de opgebouwde reserves en betaalde premies worden weergegeven, worden de verleden loopbaan en de jaarlijkse kost bij een te-bereiken-doel regeling gewaardeerd op basis van geprojecteerde pensioensalarissen. Hierbij worden een reeks veronderstellingen gemaakt op het vlak van inflatie, verloop, interestvoet, … zodat de werkelijkheid meestal verschilt van de geschatte verwachtingen. Deze verschillen ten gevolge van de actuariële veronderstellingen mogen (voorlopig) worden afgeschreven over de gemiddelde duur van de resterende loopbanen.
Echter de invoering in de WAP van de minimale rendementsgaranties ten laste van de werkgever (zie voorgaande nieuwsbrieven) betekent in de huidige reglementering dat vaste bijdrage regelingen, zoals te bereiken doelen, moeten geëvalueerd worden op basis van de geprojecteerde pensioenkapitalen, naar verhouding tot de reeds gepresteerde loopbaan. Indien de vaste bijdrage dan toeneemt in functie van de leeftijd of anciënniteit kan deze waarderingswijze leiden tot belangrijke bijkomende provisies bovenop de bestaande pensioenreserves.
De jaarrekening dient dus niet meer vanuit puur nationaal belastingsperspectief te worden opgesteld maar gestuurd door economische overwegingen. Uit een recent gepubliceerd rapport evalueert de EU-Commissie de invoering van deze verplichting licht positief. De IFRS jaarrekeningen blijken echter een sterke nationale identiteit te behouden zodat er tussen de lidstaten toch verschillen blijven door de “eigen gewoontes” bij de interpretatie van de normen. Men pleit dus voor een betere communicatie en sterkere betrokkenheid van alle belanghebbenden bij het opstellen en invoeren van de IFRS-normen.
Met deze instelling publiceerde het IASB (International Accounting Standards Board) in maart dit jaar een “discussion paper” met voorstellen tot wijzigingen in de IAS-19 norm. Een belangrijk element is de nieuwe, vereenvoudigde waardering van pensioenplannen gecatalogeerd als “contribution based promises”. Dit zijn alle pensioenplannen waar de verplichtingen voor de reeds gepresteerde loopbaan onafhankelijk zijn van de toekomstige salarisevolutie. Hieronder vallen de huidige vaste bijdrage regelingen (met of zonder intrestgarantie) maar ook cash balance plannen en zelfs te bereiken doelen op basis van het gemiddelde salaris over de ganse loopbaan.
Elke instantie of individu die met deze materie is begaan kan zijn of haar opmerkingen overmaken vόόr 26 september aanstaande. Dit zou eind 2009 resulteren in een “exposure draft” waarin het IASB de nieuwe standaard officieel voorstelt om tegen 2011 definitief te worden gepubliceerd. De effectieve toepassing (2013) zou voorlopig enkel verplicht zijn voor beursgenoteerde vennootschappen, (geconsolideerde jaarrekening; dus ook van toepassing voor dochterondernemingen van het moederhuis) (cfr. Supra).
Binnen de IASB is er evenwel een andere commissie die werkt aan de invoering van de IFRS-standaarden voor middelgrote en kleine entiteiten. Dit is wel een andere discussie waarbij zowel de doelstellingen als de uitgangspunten verschillend zijn van de huidige boekhoudkundige normen voor deze “KMO’s”. Toch toont dit duidelijk de evolutie aan naar een uitbreiding van het toepassingsgebied voor niet-beursgenoteerde bedrijven. Ook vanuit de bedrijfswereld zelf streeft men naar meer uniforme systemen van financiële rapportering waarbij IFRS, ook omwille van het wereldwijde toepassingsgebied, als standaard wordt genomen. Bijgevolg zal vroeg of laat ook elk bedrijf in ons land hiermee te maken krijgen.